Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Armenië tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Yerevan, 31-10-2001
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Armenië tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
Het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Republiek Armenië,
Voortvloeiend uit het voornemen de economische, wetenschappelijke, technische en culturele relaties tussen beide Verdragsluitende Staten te bevorderen en te versterken en geleid door de wens dat een verdrag door beide Staten wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting, het voorkomen van het ontgaan van belasting en het uitsluiten van belastingdiscriminatie met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
Zijn het volgende overeengekomen:
Hoofdstuk 1. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in Nederland:
- de inkomstenbelasting,
- de loonbelasting,
- de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat 1965,
- de dividendbelasting,
- de vermogensbelasting,
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);
b. in Armenië:
- de winstbelasting (Shahutahark),
- de inkomstenbelasting (Yekamtahark),
- de vermogensbelasting (Gujkahark),
- de grondbelasting (Hokhihark),
(hierna te noemen: „Armeense belasting”).
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.
Hoofdstuk II. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3. Algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” of „andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Neder-land) of de Republiek Armenië (Armenië), al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Verdragsluitende Staten” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) en de Republiek Armenië (Armenië);
b. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
c. betekent de uitdrukking „Armenië” de Republiek Armenië, en wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd het grondgebied, daaronder begrepen binnenwateren waarover de Republiek Armenië in overeenstemming met het internationale recht en nationale wetgeving haar soevereine rechten uitoefent en rechtsbevoegdheid heeft;
d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdrag-sluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
h. betekent de uitdrukking „onderdanen”:
1. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;
2. edere rechtspersoon of organisatie die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de van kracht zijnde wetgeving in een Verdragsluitende Staat;
i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
1. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
2. in Armenië de Minister van Financiën en de „Minister of State Revenues” of hun bevoegde vertegenwoordigers.
2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.
Artikel 4. Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid als zodanig is geregistreerd in beide Verdragsluitende Staten, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen. Indien twijfel bestaat over waar de plaats van werkelijke leiding van een andere dan een natuurlijke persoon is gelegen, trachten de bevoegde autoriteiten overeenstemming te bereiken over waar de plaats van werkelijke leiding van die persoon is gelegen. Indien de bevoegde autoriteiten niet in staat zijn overeenstemming te bereiken, zal deze persoon niet worden behandeld als een inwoner van een van beide Staten voor het verkrijgen van de voordelen onder het Verdrag.
Artikel 5. Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats; en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen of geëxploiteerd.
3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of toezichthoudende activiteiten die daarmee verband houden, vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a) tot en met e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
Hoofdstuk III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens het recht van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen, boten en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.
Artikel 7. Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
Geen aftrek wordt echter toegestaan ter zake van bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke eventueel door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren worden betaald als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting zijn geleend.
Evenmin wordt bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting rekening gehouden met bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren zijn geleend.
4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
7. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8. Zee- en luchtvaart
1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
3. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen verkregen uit de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer mede:
a. voordelen verkregen uit de verhuur van schepen en luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning indien deze schepen en luchtvaartuigen worden geëxploiteerd in internationaal verkeer; en
b. voordelen verkregen uit het gebruik, het onderhoud of de verhuur van containers (daaronder begrepen daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers) gebezigd voor het vervoer van goederen en koopwaar;
indien deze huuropbrengsten of voordelen behaald uit dit gebruik, dit onderhoud of deze verhuur, naar gelang het geval, voortvloeien uit de voordelen behaald met de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
4. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
Artikel 9. Gelieerde ondernemingen
1. Indien
a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig herzien. Bij de vaststelling van deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10. Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma), dat onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
4. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
5. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit Verdrag, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
6. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 (Winst uit onderneming) of artikel 14 (Zelfstandige arbeid) van toepassing.
7. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen die uit die andere Staat afkomstig zijn.
Artikel 11. Interest
1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting 5 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is de interest als bedoeld in het eerste lid slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de genieter van de interest inwoner is, indien die genieter de uiteindelijke gerechtigde tot de interest is en indien aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de genieter is een Verdragsluitende Staat, een van zijn territoriaal-administratieve onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen of een staatsrechtelijk orgaan daarvan, daaronder begrepen de Centrale Bank van die Staat; of de interest wordt betaald door een Verdragsluitende Staat, een van zijn territoriaal-administratieve onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen of staatsrechtelijke organen;
b. de interest wordt betaald met betrekking tot elke schuldvordering of lening gegarandeerd, verzekerd of gesteund door een Verdragsluitende Staat of andere persoon die namens een Verdragsluitende Staat handelt;
c. de interest wordt betaald in verband met de verkoop op krediet van nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting, of in verband met de verkoop op krediet van koopwaar of de levering van elke dienst door een onderneming aan een andere onderneming; of
d. de interest wordt betaald ter zake van elke lening van welke aard ook verstrekt door een bank.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid van dit artikel.
5. De uitdrukking „interest", zoals gebezigd in dit Verdrag, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit Verdrag niet als interest aangemerkt.
6. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn naar gelang van het geval de bepalingen van artikel 7 (Winst uit onderneming) of artikel 14 (Zelfstandige arbeid) van toepassing.
7. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
8. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 12. Royalty's
1. Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze royalty's mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat, worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is, mag de aldus geheven belasting 5 percent van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid van dit artikel.
4. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit Verdrag, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap waaronder begrepen bioscoopfilms, of films of geluidsbanden voor radio- of televisie-uitzendingen, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn naar gelang van het geval de bepalingen van artikel 7 (Winst uit onderneming) of artikel 14 (Zelfstandige arbeid) van toepassing.
6. Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13. Vermogenswinsten
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken zoals bedoeld in artikel 6 (Inkomsten uit onroerende zaken) en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor de toepassing van dit lid zijn de bepalingen van het tweede lid van artikel 8 (Zee- en luchtvaart) van toepassing.
4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
5. De bepalingen van het vierde lid tasten niet aan het recht van elk van de Verdragsluitende Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen over voordelen die uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat volgens de wetgeving van die Staat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.
Artikel 14. Zelfstandige arbeid
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Verdragsluitende Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.
2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16 (Directeursbeloningen), 18 (Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen), 19 (Overheidsfuncties) en 20 (Hoogleraren en docenten) zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van 12 maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.
Artikel 16. Directeursbeloningen
Directeursbeloningen of andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 (Zelfstandige arbeid) en 15 (Niet-zelfstandige arbeid), mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 (Winst uit onderneming), 14 (Zelfstandige arbeid) en 15 (Niet-zelfstandige arbeid), worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en het tweede lid, zijn de voordelen of inkomsten verkregen door een artiest of een sportbeoefenaar uit de werkzaamheden, zoals bedoeld in het eerste lid, verricht in het kader van door de regeringen van de Verdragsluitende Staten goedgekeurde culturele of sportieve uitwisselingen en uitgevoerd met een ander dan een winstoogmerk, vrijgesteld van belasting in de Verdragsluitende Staat waarin deze werkzaamheden worden verricht.
Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19 (Overheidsfuncties), tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten slechts in die Staat belastbaar.
2. Indien deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat, of indien in plaats van het recht op lijfrenten een afkoopsom wordt betaald, mogen de beloningen of deze afkoopsom in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn worden belast.
3. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een sociaalzekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.
4. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen gedurende het leven of gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
Artikel 19. Overheidsfuncties
1.
a. Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam mogen in die Staat worden belast.
b. Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:
1. onderdaan is van die Staat;
2. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.
2.
a. Pensioenen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam mogen in die Staat worden belast.
b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
3. De bepalingen van de artikelen 15 (Niet-zelfstandige arbeid), 16 (Directeursbeloningen) en 18 (Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen) zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Artikel 20. Hoogleraren en docenten
1. Vergoedingen die een hoogleraar of docent, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere instelling voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat en dat als zodanig is erkend door die andere Staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.
2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Artikel 21. Studenten
Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.
Artikel 22. Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6 (Inkomsten uit onroerende zaken), tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 (Winst uit onderneming) of artikel 14 (Zelfstandige arbeid) van toepassing.
Hoofdstuk IV. BELASTINGHEFFING NAAR HET VERMOGEN
Artikel 23. Vermogen
1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken zoals bedoeld in artikel 6 (Inkomsten uit onroerende zaken), dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat is gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.
2. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in die andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mag in die andere Staat worden belast.
3. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor de toepassing van dit lid zijn de bepalingen van het tweede lid van artikel 8 (Zee- en luchtvaart) van toepassing.
4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.
Hoofdstuk V. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 24. Vermijding van dubbele belasting
1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Armenië mogen worden belast.
2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt of vermogen bezit dat volgens artikel 6 (Inkomsten uit onroerende zaken), artikel 7 (Winst uit onderneming), artikel 10 (Dividenden), zesde lid, artikel 11 (Interest), zesde lid, artikel 12 (Royalty's), vijfde lid, artikel 13 (Vermogenswinsten), eerste en tweede lid, artikel 14 (Zelfstandige arbeid), eerste lid, artikel 15 (Niet-zelfstandige arbeid), eerste lid, artikel 18 (Pensioenen, lijfrenten en sociale-zekerheidsuitkeringen), derde lid, artikel 19 (Overheidsfuncties), eerste lid (onderdeel a), en tweede lid (onderdeel a), en artikel 22 (Overige inkomsten), tweede lid, van dit Verdrag in Armenië mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen van het inkomen of het vermogen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen of vermogen die volgens artikel 10 (Dividenden), tweede lid, onderdeel b, artikel 11 (Interest), tweede lid, artikel 12 (Royalty's), tweede lid, artikel 13 (Vermogenswinsten), vijfde lid, artikel 16 (Directeursbeloningen), artikel 17 (Artiesten en sportbeoefenaars), artikel 18 (Pensioenen, lijfrenten en sociale-zekerheidsuitkeringen), tweede lid, en artikel 23 (Vermogen), eerste en tweede lid, van dit Verdrag in Armenië mogen worden belast in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Armenië over deze bestanddelen van het inkomen of vermogen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen of vermogen begrepen bestanddelen van het inkomen of vermogen de enige bestanddelen van het inkomen of vermogen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Armenië betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7 (Winst uit onderneming), artikel 10 (Dividenden), zesde lid, artikel 11 (Interest), zesde lid, artikel 12 (Royalty's), vijfde lid, artikel 14 (Zelfstandige arbeid), eerste lid, en artikel 22 (Overige inkomsten), tweede lid, van dit Verdrag in Armenië mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
5. In Armenië wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
a. indien een inwoner van Armenië inkomsten verkrijgt die of vermogen bezit dat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mogen respectievelijk mag worden belast, verleent Armenië:
i. een vermindering op de belasting naar het inkomen van die inwoner, tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde inkomstenbelasting;
ii. een vermindering op de belasting over het vermogen van die inwoner, tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde vermogensbelasting.
Deze vermindering overschrijdt echter in geen van beide gevallen dat deel van de inkomstenbelasting of vermogensbelasting, zoals deze berekend is voor het verlenen van de vermindering, dat, naar gelang van het geval, aan de inkomsten die of het vermogen dat in Nederland mogen respectievelijk mag worden belast kan worden toegerekend;
b. indien inkomsten verkregen door of vermogen in het bezit van een inwoner van Armenië volgens een bepaling van dit Verdrag zijn respectievelijk is vrijgesteld van belasting in Armenië, mag Armenië niettemin bij het berekenen van het belastingbedrag over de overige inkomsten of het overige vermogen van die inwoner, rekening houden met de vrijgestelde inkomsten of het vrijgestelde vermogen.
Hoofdstuk VI. BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 25. Werkzaamheden buitengaats
1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepaling van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 (Vaste inrichting) of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14 (Zelfstandige arbeid).
2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.
3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van 12 maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.
Voor de toepassing van dit lid wordt:
a. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte werkzaamheden bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden te boven gaat;
b. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.
4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” evenwel niet geacht te omvatten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in artikel 5 (Vaste inrichting), vierde lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
5. Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.
6. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.
7. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Armenië belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 (Winst uit onderneming) en artikel 14 (Zelfstandige arbeid) in samenhang met onderscheidenlijk het derde en het vijfde lid van dit artikel en het zesde lid van dit artikel in Armenië mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in het tweede lid van artikel 24 (Vermijding van dubbele belasting).
Artikel 26. Non-discriminatie
1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1 (Personen op wie het Verdrag van toepassing is), ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
2. Staatlozen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat worden in een van de Staten niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet zo worden uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstgenoemde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9 (Gelieerde ondernemingen), eerste lid, artikel 11 (Interest), achtste lid, of artikel 12 (Royalty's), zevende lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
5. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits
a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd; en
b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.
Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking „pensioenregeling” mede een pensioenregeling ingevolge een publiekrechtelijk stelsel van sociale zekerheid.
7. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is), van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
Artikel 27. Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 26 (Non-discriminatie), eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in het Verdrag geen voorziening is getroffen.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
5. Indien na toepassing van de procedures bedoeld in het eerste tot en met vierde lid een geschil, dat is gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag in een bepaald geval, niet opgelost kan worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg, kan het geval, indien beide bevoegde autoriteiten daarmee instemmen, worden opgelost door middel van een arbitragecommissie, die in het leven wordt geroepen door de bevoegde autoriteiten en die wordt aangevuld met onafhankelijke personen, volgens internationaal geaccepteerde arbitrageprocedures. Deze procedures zullen in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten worden vastgesteld. De beslissing van de arbitragecommissie is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.
Dit lid is slechts van toepassing nadat de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten de bovengenoemde procedures hebben vastgesteld.
Artikel 28. Uitwisseling van inlichtingen
1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1 (Personen op wie het Verdrag van toepassing is). Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
De bevoegde autoriteiten ontwikkelen, in onderling overleg, geschikte voorwaarden, methoden en technieken inzake de aangelegenheden in verband waarmee deze uitwisseling van inlichtingen plaatsvindt.
2. De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 27, vijfde lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure te voltooien. Deze inlichtingen worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van artikel 30. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 29. Bijstand bij invordering
1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten nemen op zich elkaar hulp en bijstand te verlenen bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, met inbegrip van de op deze belastingen betrekking hebbende rente, boetes wegens te late betaling en boetes van niet-strafrechtelijke aard.
2. Op verzoek van de verzoekende Staat vordert de aangezochte Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk met betrekking tot de invordering van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Staat en kunnen niet worden ingevorderd door middel van het in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Staat is niet verplicht invorderingsmaatregelen te nemen waarin de wetgeving van de verzoekende Staat niet voorziet.
3. De door de bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Staat ingevolge dit artikel ingevorderde bedragen, worden overgemaakt aan de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat binnen een tijdvak van een maand na de datum van invordering.
4. De bepalingen van het tweede lid zijn slechts van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten, niet worden bestreden.
Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het tweede lid slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten.
5. De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:
a. indien de verzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;
b. indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Staten partij zijn.
6. Het verzoek om administratieve bijstand bij invordering van een belastingvordering gaat vergezeld van:
a. een verklaring dat de belastingvordering een belasting betreft waarop het Verdrag van toepassing is en dat aan de voorwaarden van het vierde lid van dit artikel is voldaan;
b. een officieel afschrift van de executoriale titel in de verzoekende Verdragsluitende Staat;
c. ieder ander document dat vereist is voor invordering;
d. indien van toepassing, een gewaarmerkt afschrift van een op de belastingvordering betrekking hebbende beslissing genomen door een administratief lichaam of een openbare rechterlijke instantie.
7. Op verzoek van de verzoekende Staat neemt de aangezochte Staat met het oog op de invordering van een belastingbedrag conservatoire maatregelen, zelfs indien de vordering wordt bestreden of nog niet invorderbaar is, voor zover dit is toegestaan volgens de wetgeving en de administratieve praktijk van de aangezochte Staat.
8. Vragen betreffende het tijdvak waarbuiten niet langer kan worden ingevorderd worden beheerst door de wetgeving van de verzoekende Staat. Het verzoek om bijstand bij invordering geeft bijzonderheden aangaande dat tijdvak.
9. Invorderingsdaden, verricht door de aangezochte Staat ingevolge een verzoek om bijstand die overeenkomstig de wetgeving van die Staat een schorsing of onderbreking van het in het achtste lid bedoelde tijdvak tot gevolg zouden hebben, worden geacht hetzelfde gevolg te hebben voor de toepassing van de wetgeving van de verzoekende Staat. De aangezochte Staat doet de verzoekende Staat mededeling van zodanige daden.
10. De aangezochte Staat kan uitstel van betaling of betaling in termijnen toestaan indien zijn wetgeving of zijn administratieve praktijk dit toestaat in soortgelijke omstandigheden; hij doet echter eerst de verzoekende Staat hiervan mededeling.
11. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten stellen in onderlinge overeenstemming regels vast betreffende het minimumbedrag van belastingvorderingen waarop een verzoek om bijstand betrekking kan hebben.
12. Niets in dit artikel wordt zo uitgelegd dat dit op een van beide Verdragsluitende Staten de verplichting oplegt administratieve maatregelen te nemen die van een andere aard zijn dan die welke worden gebruikt bij de invordering van de eigen belastingen of die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public).
Artikel 30. Beperking van de Artikelen 28 en 29
In geen geval worden de bepalingen van artikel 28 (Uitwisseling van inlichtingen) en artikel 29 (Bijstand bij invordering) zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
Artikel 31. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
1. De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon, die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.
3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.
Hoofdstuk VII. SLOTBEPALINGEN
Artikel 32. Inwerkingtreding
Dit Verdrag treedt in werking dertig dagen na de laatste der data waarop de onderscheiden Staten elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.
Artikel 33. Beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdragsluitende Staten wordt beëindigd. Elk van de Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gegeven.
TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Yerevan, de 31e oktober 2001, in tweevoud, in de Nederlandse, de Armeense en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Armeense tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden
(w.g.) G. ZALM
Voor de Republiek Armenië
(w.g.) V. KHACHATRYAN
Protocol
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Armenië gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
I
Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van de relevante artikelen van dit Verdrag rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
II
Het is wel te verstaan dat bij de bepaling van de „plaats van de werkelijke leiding” als bedoeld in artikel 3 (Algemene begripsbepalingen), eerste lid, onderdeel g, artikel 4 (Inwoner), derde lid, artikel 8 (Zee- en luchtvaart), eerste lid, artikel 13 (Vermogenswinsten), derde lid en in artikel 23 (Vermogen), derde lid, omstandigheden die onder andere in aanmerking kunnen worden genomen zijn, de plaats waar het lichaam daadwerkelijk wordt geleid en beheerst, de plaats die een hoofdrol speelt bij de leiding van het lichaam vanuit economisch en functioneel oogpunt en de plaats waar de belangrijkste boekhouding wordt gehouden.
III
Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer”, zoals gebezigd in dit Verdrag, mede omvat het aansluitende vervoer over de weg of per trein dat in direct verband staat met het internationale vervoer verricht door een onderneming die zich bezighoudt met dit internationale vervoer.
IV. Ad artikelen 1 en 4
Het is wel verstaan dat voor de toepassing van dit Verdrag een Verdragsluitende Staat, zijn staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, een instantie van die Staat of een autoriteit, alsmede een pensioenfonds dat als zodanig erkend is in een Verdragsluitende Staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat, wordt beschouwd als een inwoner van die Staat. Als een erkend pensioenfonds wordt beschouwd elk pensioenfonds dat volgens wettelijke bepalingen erkend is en onder toezicht staat.
V. Ad artikel 2
In geval van Armenië heeft de uitdrukking „staatkundige onderdelen” de betekenis „territoriaal-administratieve onderdelen”.
VI. Ad artikel 5
Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel a en b, de uitdrukking „aflevering” betekent slechts de overdracht van goederen en het is wel te verstaan dat voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel e en f, het slechts vergemakkelijken van het afsluiten (met inbegrip van slechts de ondertekening) van overeenkomsten betreffende leningen, de levering van goederen of koopwaar of de verlening van technische diensten wordt beschouwd als een werkzaamheid die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
VII. Ad artikel 7
Met betrekking tot artikel 7 (Winst uit onderneming), eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening zijn toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op dat deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.
VIII. Ad artikelen 7, 14 en 26
Het is wel te verstaan dat interest, lonen en salarissen die worden betaald door een onderneming die wordt gedreven door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk wordt gehouden door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, in dezelfde mate aftrekbaar zijn bij de berekening van de belastbare winst van die onderneming als in het geval dat zulke interest, lonen en salarissen zouden zijn betaald door een lichaam dat inwoner is van de eerstgenoemde Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk wordt gehouden door een inwoner van de eerstgenoemde Staat. Dienovereenkomstig, zijn interest, lonen en salarissen die ten laste komen van een vaste inrichting van een onderneming, die wordt gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat, of die ten laste komen van een vast middelpunt van een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat, in dezelfde mate aftrekbaar bij de berekening van de belastbare winst van die vaste inrichting of van het belastbare inkomen van dat vaste middelpunt als in het geval dat zulke interest, lonen en salarissen zouden zijn betaald door een onderneming die inwoner is van de eerstgenoemde Staat.
IX. Ad artikelen 7 en 14
Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing zijn.
X. Ad artikel 9
Het is wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in het eerste lid van artikel 9 (Gelieerde ondernemingen).
XI. Ad artikel 10
1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10 (Dividenden), tweede lid, onderdeel a, wordt het in dat onderdeel voorziene tarief van de bronbelasting verlaagd tot 0 percent in geval de winsten waaruit de dividenden zijn betaald effectief zijn belast tegen het normale tarief voor de winstbelasting en de dividenden zijn vrijgesteld van belasting in handen van het lichaam dat de dividenden ontvangt.
2. Het is wel te verstaan dat in het geval van Nederland de uitdrukking „dividenden” mede inkomsten uit winstdelende obligaties omvat.
XII. Ad artikel 10
1. Het is ter zake van dividenden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a van het Verdrag, die door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat worden betaald aan een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, wel te verstaan dat, niettegenstaande de bepalingen van artikel XI van dit Protocol, indien volgens de van kracht zijnde wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat belastingheffing over die dividenden wanneer zij worden betaald aan een natuurlijk persoon, in de andere Verdragsluitende Staat leidt tot een lagere belastingdruk dan de belastingdruk op dividenden in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat, de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat belasting mag heffen tegen een tarief dat tezamen met het belastingtarief geheven over de dooruitgedeelde dividenden door de andere Verdragsluitende Staat, niet meer bedraagt dan 15 percent van het bruto bedrag van de dividenden. Deze belasting zal worden geheven bij wijze van een aanslag opgelegd door Nederland aan het lichaam dat de bovengenoemde dividenden heeft ontvangen.
2. Het is voorts echter wel te verstaan dat de bepalingen van het bovenstaande eerste lid niet van toepassing zijn indien de dividenden worden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat en de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en:
a. het kapitaal van het lichaam dat de dividenden ontvangt uiteindelijk uitsluitend wordt gehouden door de Regering van de andere Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan; of
b. aandelen in dat lichaam regelmatig worden verhandeld op een aandelenbeurs van de andere Verdragsluitende Staat; of
c. het lichaam dat de dividenden ontvangt zich bezighoudt met actieve handels- of bedrijfsuitoefening in de andere Verdragsluitende Staat.
3. Indien een lichaam niet voldoet aan een van de voorwaarden die zijn neergelegd in het bovenstaande tweede lid, zijn de bepalingen van het bovenstaande eerste lid ter zake van dat lichaam ook niet van toepassing, indien door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten, in overstemming met artikel 27 van het Verdrag, in onderling overleg is vastgesteld dat dat lichaam niet hoofdzakelijk is opgericht in of wordt aangehouden in de andere Verdragsluitende Staat om de voordelen van artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag of artikel XII van dit Protocol zeker te stellen en mits het lichaam dat de dividenden ontvangt inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is.
XIII. Ad artikelen 10, 11 en 12
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
XIV. Ad artikelen 10 en 13
Het is wel te verstaan dat in het geval van Nederland inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.
XV. Ad artikel 16
1. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „lid van de raad van beheer” betekent:
a. wat Nederland betreft: een „bestuurder” of een „commissaris”;
b. wat Armenië betreft een lid van elk orgaan waarvan de werkzaamheden of de verantwoordelijkheden gelijksoortig zijn aan de werkzaamheden of verantwoordelijkheden van een raad van beheer
2. Het is verder wel verstaan dat de uitdrukking „bestuurder of commissaris” van een Nederlands lichaam slaat op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.
XVI. Ad artikel 24
Het is wel verstaan dat voor de berekening van de vermindering vermeld in artikel 24 (Vermijding van dubbele belasting), derde lid, de waarde van de in artikel 23 (Vermogen), eerste lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en de waarde van de in artikel 23 (Vermogen), tweede lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of het vaste middelpunt behorende schulden.
TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te Yerevan, de 31e oktober 2001, in tweevoud, in de Nederlandse, de Armeense en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Armeense tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden
(w.g.) G. ZALM
Voor de Republiek Armenië
(w.g.) V. KHACHATRYAN
Verwijzingen